-
1 balancement
balancement [baalãsmã]〈m.〉1 (het) schommelen ⇒ (het) heen en weer wieg(el)en, (het) slingeren, (het) zwaaien2 evenwichtige opbouw ⇒ evenwichtige, regelmatige verdeling♦voorbeelden:m1) het schommelen, slingeren, zwaaien2) evenwichtige verdeling, symmetrie -
2 swing
n. geschommel; geslinger; vaart; slinger, omslag--------v. slingeren; zich met een vaart voortbewegenswing1[ swing]1 schommel♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 what one loses on the swings one makes up on the roundabout • men moet de bluts tegen de buil stellen1 schommeling ⇒ zwaai, slingerbeweging♦voorbeelden:the swing of the pendulum • de wisseling(en) van het lotswing in prices • prijzenschommelinggive full/free swing to • de vrije teugel laten1 actie ⇒ vaart, gang♦voorbeelden:1 in full swing • in volle actie/gangget into the swing of things • op dreef komen————————swing22 swingen♦voorbeelden:3 swing for it • ervoor gestraft/gehangen worden1 slingeren ⇒ schommelen, zwaaien♦voorbeelden:swing to and fro • heen en weer schommelen2 swing round • (zich) omdraaien, omgooien1 beïnvloeden ⇒ bepalen, manipuleren♦voorbeelden:swing it • het klaarspelen, het voor elkaar brengenwhat swung it was the money • wat de doorslag gaf, was het geld -
3 balancer
balancer [baalãsee]1 schommelen ⇒ heen en weer wieg(el)en, wippen, bengelen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (heen en weer) slingeren ⇒ zwaaien, wieg(el)en3 in evenwicht brengen ⇒ evenwichtig, regelmatig verdelen♦voorbeelden:balancer les hanches • met de heupen wiegenil a été balancé de l'usine • hij is uit de fabriek gegooid2 qu'est-ce qu'il m'a balancé! • wat heeft hij me niet allemaal naar het hoofd geslingerd!il y a des moments où j'ai envie de tout balancer • soms heb ik zin om de hele boel erbij neer te gooien1 schommelen ⇒ heen en weer, op en neer wippen♦voorbeelden:1. v1) schommelen2) aarzelen4) eruit gooien2. se balancerv1) schommelen -
4 seesaw
n. wip (op en neer gaan)--------v. wippen; schommelen, slingerenseesaw1[ sie:so:]1 wip♦voorbeelden:1 play (at) seesaw • wippen, op de wip spelen————————seesaw2〈 werkwoord〉1 (op en neer) wippen ⇒ op en neer wippen, op de wip spelen2 schommelen ⇒ zigzaggen, veranderlijk zijn♦voorbeelden:seesaw between two possibilities • steeds aarzelen tussen twee mogelijkheden -
5 balance
n. balans; evenwicht; standvastigheid; weegschaal; saldo--------v. in evenwicht brengen, opwegen tegen; sluitend maken; sluitend zijnbalance1[ bæləns]♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 his fate is/hangs in the balance • zijn lot is onbeslist/onzekerbalance of trade • handelsbalansadverse balance • passieve balansstrike a balance • 〈 figuurlijk〉een compromis/het juiste evenwicht vindenbalance of profit • overwinstbalance of an account • saldo van een rekeningavailable balance • beschikbaar saldobudgetary balance • begrotingssaldobalance due • debetsaldoexternal balance • uitvoersaldopay the balance • het saldo vereffenen¶ on balance • rekening houdend met alle gegevens, alles in aanmerking genomen♦voorbeelden:balance of power • machtsevenwichtupset the balance • het evenwicht verbrekenredress the balance • het evenwicht herstellenhe put me off balance • hij bracht me uit mijn evenwicht; 〈 figuurlijk〉 hij bracht mij van mijn stuk————————balance21 schommelen ⇒ balanceren, slingeren3 in evenwicht staan/blijven ⇒ balanceren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 in evenwicht brengen/houden ⇒ balanceren♦voorbeelden:3 balance the books • de boeken/het boekjaar afsluiten -
6 sway
n. zwaai; heerschappij, macht, overwicht, invloed--------v. slingeren, zwaaien, schommelensway1[ swee] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 invloed ⇒ druk, overwicht, dwang♦voorbeelden:bear/hold sway • de scepter zwaaien————————sway2♦voorbeelden:1 sway to the music • deinen/wiegen op de maat van de muziekII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
7 schwanken
schwanken2 schommelen, wisselen, variëren ⇒ fluctueren4 aarzelen, weifelen♦voorbeelden:eine schwankende Gesundheit • een zwakke, wankele gezondheiddie Meinungen schwanken • de meningen zijn verdeeldseine Stimmung schwankt • zijn stemming is aan wisselingen onderhevigzwischen zwei Verfahren schwanken • tussen twee methoden aarzelen, weifelen -
8 wiegen
wiegen1〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉————————wiegen21 wiegen, (doen) schommelen♦voorbeelden:1 (zich) wiegen, wiegelen ⇒ schommelen♦voorbeelden:sich in den Hüften wiegen • heupwiegen -
9 dangle
v. bengelen, slingeren; schommelen; verleiden; trekken; hangen[ dænggl]1 bengelen ⇒ bungelen, slingeren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten bengelen/bungelen/slingeren♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 dangle something before/in front of someone • iemand met iets trachten te paaien/verleiden -
10 surge
n. golf; stroming; uitbraak; golvende beweging; (in computers) een piek in de netspanning; een verhoging van de netspanning--------v. deinensurge1[ sə:dzj] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk enkelvoud〉2 golving3 opwelling ⇒ vlaag, golf♦voorbeelden:————————surge2〈 werkwoord〉1 golven ⇒ deinen, stromen2 schommelen ⇒ (plots) stijgen/dalen♦voorbeelden: -
11 tilt
n. daling; buiging; aanslag; aanval; steekspel (tussen twee ridders); gevecht tussen twee ridders te paard die elkaar van het paard moeten werpen met een lans schuine stand; steekspel--------v. overhellen, scheef/schuin/op zijn kant staan; hellen veroorzaken; een wedstrijd houden in steekspeltilt1[ tilt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ full full/————————tilt21 scheef/schuin/op zijn kant staan ⇒ (over)hellen2 op en neer gaan ⇒ wiegelen, schommelen♦voorbeelden:1 tilt over • wippen, kantelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 scheef/schuin houden/zetten ⇒ doen (over)hellen, kantelen -
12 wag
n. grappenmaker, schalk; kwispelen (staart)--------v. waggelen, wiebelen; kwispelen (v. staart)wag1[ wæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 waggeling ⇒ kwispeling, wiebeling————————wag2〈 wagged〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 wriggle
n. opwinding; beweging; het zich ervan afmaken (van probleem)--------v. kronkelen; zich bevrijden; ontvluchten (aan een probleem enz.); heen en weer schommelen; verbuigenwriggle1[ rigl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kronkel/wriemelbeweging ⇒ gekronkel/wriemel————————wriggle2♦voorbeelden:1 wriggle out of something • ergens onderuit proberen/weten te komenwriggle through the crowd • zich door de menigte heen wriemelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 varier
varier [vaarjee]2 〈+ sur〉van mening, houding veranderen, van mening verschillen (over)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verscheidenheid, afwisseling brengen in ⇒ variëren♦voorbeelden:pour varier • voor de variatie, afwisseling→ saucev1) veranderen, (af)wisselen2) van mening veranderen/verschillen3) variëren -
15 beieren
2 [klokkenspel bespelen] ring (the) bells ⇒ play a/the carillon3 [schommelen] dangle♦voorbeelden:1 onder het beieren van de alarmklok • while/as the alarm bell was/is ringing
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский